De titel van deze blog zal u misschien verbazen. De leraar moet géén factor zijn in het onderwijs? Juist wel toch? Onderzoek wijst immers uit dat ‘de factor leraar’ een belangrijke invloed heeft op de leerlingresultaten. Klopt, dat is ook zo, maar het probleem zit ‘m volgens Mark Priestley, Gert Biesta en Sarah Robinson in het woordje ‘factor’.
Het probleem met de factor leraar
Tegenwoordig is de rol van de leraar niet meer weg te denken uit het debat over de kwaliteit van het onderwijs. Vandaar ook dat er aandacht is voor begrippen als teacher agency en de professionele ruimte van leraren. Dat is een mooie ontwikkeling. Beïnvloed hierdoor wordt het echter meer en meer gemeengoed om te gaan sturen op de kwaliteit van de leraar om de resultaten van leerlingen te verhogen. En daar schuilt nou juist het gevaar, zeggen Mark Priestley, Gert Biesta en Sarah Robinson, die recent een Nederlandse vertaling van hun werk over agency uitgaven. Zij schrijven in hun hoofdstuk (zie verwijzing aan het einde van dit blog) dat het idee van de leraar als factor vooral gebruikt wordt in quasi-causale visies op de dynamiek van het onderwijs. Het werk van de leraar wordt dan als ‘input’ gezien en de prestaties van de leerling als ‘output’. Dit is te simpel gesteld en resulteert in twee problemen. 1. De leraar is geen denkende, handelende, voelende en oordelende professional, die in interactie met en door middel van de omgeving handelt en 2. De leraar is een professional die – vanuit het input-output denken – dus ook kan worden afgerekend wanneer zijn handelen niet direct een aantoonbare invloed heeft op de prestaties van leerlingen. Volgens de auteurs is de taal van de leraar als cruciale ‘factor’ in dit geval dus niet automatisch een ondersteuning voor de professionaliteit van de leraar.
Teacher agency
De auteurs kijken zelf liever naar het handelen van leraren in termen van wat in het Engels wordt aangeduid als ‘agency’. ‘Agency’ vatten ze op als het handelingsvermogen en de handelingsruimte van leraren. Deze hangen volgens hen niet alleen af van de individuele kwaliteiten en capaciteiten van leraren, maar ook van de materiële en sociale context waarin, waarmee en waardoor wordt gehandeld. Ze spreken van een samenspel van zowel de eigen inzet als beschikbare hulpmiddelen, en contextuele en structurele factoren in de omgeving. Agency of professionele ruimte van docenten lijkt daarmee voor elk individu en in elke situatie uniek te zijn.
Het zette mij wel aan het denken. Hoe zien de schoolleiders die wij spreken eigenlijk die unieke ruimte van de leraren? Zien zij de uniciteit of toch ook algemeenheden? Hoe denken zij als het gaat om de genoemde input-output relatie? Welke rol heeft de schoolleider in het samenspel waarover Priestley en collega’s spreken? Vragen die we zeker verder moeten verkennen!
Geschreven door: Rosanne Zwart
Bronverwijzing:
Priestley, M., Biesta, G.J.J. & Robinson, S. (2015). Teacher agency: Een ecologische kijk op het handelingsvermogen van leraren. In R. Kneyber & J. Evers (eds.), Het Alternatief II: De ladder naar autonomie. Culemburg: Uitgeverij Phronese